"Residential green space types, allergy symptoms and mental health in a cohort of tree pollen allergy patients"


1. “Residential green space types, allergy symptoms and mental health in a cohort of tree pollen allergy patients”. Hoe zou u de titel in een Nederlandse zin vertalen?

Vrij vertaald is het: Een groene woonomgeving, allergische klachten en mentaal welzijn in een groep van Belgische volwassenen met een boompollen allergie.

2. Hoe is de interesse in pollen en hooikoorts bij u ontstaan?

Iedereen kent wel iemand met een pollenallergie of heeft er zelf last van. Het lijkt vaak niet ernstig maar het is eigenlijk niet te genezen dus dat weegt wel door bij vele mensen met een pollenallergie. Daarbij heeft iedereen zo zijn eigen idee over waarom iemand een allergie heeft en wat die er best aan kan doen. Naast medische middelen die de symptomen reduceren wordt wel eens gezegd om lokale honing te eten of worden veel homeopathische middelen gebruikt. Zelf heb ik nooit last gehad van pollenallergie, misschien wel omdat ik met een grote berk in de achtertuin ben opgegroeid? Ik wou dus graag uitpluizen of die boom in mijn tuin voor mij een redding was en voor anderen misschien een vloek.

3. Bij welke onderzoeksgroep heeft u uw onderzoek uitgevoerd?

Ik voerde het onderzoek uit aan de KU Leuven, de universiteit van Leuven in België. Ik werkte aan de faculteit bio-ingenieurswetenschappen bij twee onderzoeksgroepen één die natuur onderzoekt en één die de menselijke gezondheid onderzoekt met draagbare toestellen geïntegreerd in alledaagse gadgets (smartphones en sport horloges). Het was enorm interessant om een brug te kunnen vormen tussen deze twee disciplines. Tegelijkertijd werkte ik ook samen met het nationaal instituut van de volksgezondheid (Sciensano), het Belgisch Koninklijk Meteorologsich Instituut (KMI), de universiteit van Hasselt en de universiteit van Namen.

4. Rond het thema “groen en mentale gezondheid” is enorm veel onderzoek gedaan. Is dit ook zo voor het thema “groen en luchtweg gezondheid”?

Er is sowieso wel iets minder onderzoek naar de impact van groen op de fysieke gezondheid dan de mentale gezondheid. Het is vaak moeilijker te bestuderen omdat je het op een meer invasieve manier moet meten dan louter een vragenlijst. Toch is er best veel onderzoek naar de impact van groen op de ontwikkeling van astma en allergieën bij kinderen. Wat volwassenen betreft is er nog maar weinig onderzoek gedaan.

5. Vaak eindigen onderzoeken met de conclusie “er is nog verder onderzoek nodig”. Waren uw onderzoeken een vervolg op eerdere onderzoeken rond dit thema of een start van een nieuw domein?

Wanneer je er als onderzoeker in slaagt om een vraag te beantwoorden dan komen er meteen zeer veel nieuwe vragen bij je op. Wetenschap blijft altijd verder bouwen. Wij zagen dat er meer en meer onderzoek een verband zag tussen groene steden en een beter mentale en fysieke gezondheid van de inwoners. Er zijn verschillende mechanismen die die relatie kunnen verklaren, bijvoorbeeld de positieve impact van groen op de luchtkwaliteit. Wat aan de start van onze onderzoeksloopbaan nog niet onderzocht was was het effect van dat groen op de gezondheid van mensen met een pollenallergie. Zij ervaren opvallende negatieve gezondheidseffecten door stedelijk groen, dus stelden wij ons de vraag of een groene stad dan wel de juiste oplossing is voor hen. Niet alleen was de onderzoeksvraag nieuw, ook onze onderzoeksmethode die gebruik maakte van een smartphone applicatie was heel innovatief. Zeker op vlak van blootstelling aan groen gingen slechts weinige onderzoeken ons voor om GPS tracking via een smartphone te gebruiken.

6. Wat zijn de belangrijkste conclusies uit deze eerdere onderzoeken?

Er is al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen blootstelling aan groen en gezondheidseffecten bij de mens. Het is wel zo dat blootstelling telkens weer op een andere manier gedefinieerd of berekend wordt en ook de gezondheid wordt op verschillende manieren gekwantificeerd. Door die verscheidenheid aan methodes worden wel eens tegenstrijdige resultaten gepubliceerd. Desalniettemin is de algemene trend in het onderzoek dat blootstelling aan groen gunstig is voor je mentale en fysieke gezondheid. Maar wat ademhalingsgezondheid betreft is er meer heterogeniteit in de resultaten. Het ene onderzoek vindt een positief effect terwijl het andere een negatief effect vindt. Dat maakt het extra interessant voor ons om net die impact op pollenallergie te onderzoeken.

7. Wat was de hypothese van uw onderzoek?

Aanvankelijk was onze hypothese dat volwassenen met een pollenallergie waarschijnlijk geen gezondheidsvoordelen zouden ervaren door blootstelling aan groen tenzij het groen waaraan ze blootgesteld zijn heel biodivers is (het bevat dus verschillende soorten planten). Daarbij verwachtten we ook dat hun symptomen erger zijn wanneer ze blootgesteld zijn aan meer luchtvervuiling. We waren dus verrast toen we een gunstig effect van groen op de gezondheid van volwassenen met een pollenallergie vonden.


(bron: Stas et al., 2021, Science of the Total Environment , Exposure to green space and pollen allergy symptom severity: a case crossover study in Belgium)


8.  “Types of residential green spaces”, welke verschillende soorten omgevingstypen werden in het onderzoek onderscheiden?

We maakten een onderscheid tussen bossen, graslanden en tuinen op basis van de meest gedetailleerde topografische kaart van België.

9.  “Cohort of tree allergy patiënts”, Wat was het profiel van de deelnemers aan het onderzoek? qua leeftijd, allergie-type, geslacht, leefomgeving?

Op verschillende manieren maakten we in België bekend dat we op zoek waren naar volwassenen met een boompollenallergie. We kregen 225 reacties waarvan uiteindelijk 189 personen geschikt bevonden werden. Je was geschikt wanneer je in België woonde, volwassen was en allergisch was aan het stuifmeel van els, hazelaar, en/of berk. Personen die enkel allergisch waren aan grassen of die ook allergisch waren aan huisstofmijt waren geen ideale match. De uiteindelijke groep had een gemiddelde leeftijd van 41 jaar en bestond uit iets meer vrouwen (56%) dan mannen. Het merendeel woonde in Vlaanderen en Brussel, slechts een 20-tal deelnemers woonde in het dicht beboste Wallonië.

10. U heeft de deelnemers letterlijk gevolgd middels een tracking-app. Bleef iedereen een beetje in zijn directe woonomgeving of kwamen de deelnemers ook in sterk uiteenlopende landschapstypen terecht?

Hoewel het in dit onderzoek niet gedaan werd zou je op basis van de bewegingspatronen verschillende groepen van personen kunnen maken. Heel typisch voor de Vlamingen bijvoorbeeld is dat ze landelijk wonen maar werken in een grotere stad zoals Hasselt, Antwerpen of Brussel. Andere personen blijven dan weer in hun (groene) gemeente. Sommige personen spenderen ook veel tijd thuis en komen maar sporadisch buiten.

Anderzijds heb je ook de regionale verschillen: deelnemers in Wallonië zijn aan hogere percentages bos blootgesteld dan een deelnemer in Vlaanderen of Brussel.   

11. Hoe ging de registratie van het klachtenniveau in zijn werk?

Het klachtenniveau werd geregistreerd in een deel van de app dat het dagboek genoemd werd. Het dagboek kon je enkel gebruiken na 18 uur ’s avonds, want we wilden dat wat ingevuld werd representatief zou zijn voor de afgelopen dag en dat zou niet het geval zijn wanneer iemand het dagboek al om 12 uur ’s middags invult.

In het dagboek werden dan 11 typische symptomen van pollenallergie opgelijst, bijvoorbeeld jeukende ogen, niezen, piepende ademhaling, vermoeidheid, enz. Voor elk symptoom kon je een knopje verschuiven om op een schaal met vijf punten aan te duiden hoe ernstig je een bepaald symptoom ervaren had, 0 (helemaal niet) tot 4 (heel ernstig).

12. Hoe bepaal je de invloed van eventuele medicatie op het klachtenniveau?

Via een uitgebreide vragenlijst konden we het profiel van elke deelnemer in detail bestuderen. Welke gewoontes ze hebben, welke kruisallergieën, welke opleidingsgraad en ook welk medicatiegebruik. We maakten in de vragenlijst een onderscheid tussen het gebruik van corticosteroïden en antihistaminica. In de statistische analyse maakten we hier uiteindelijk geen onderscheid in maar keken we of medicatie gebruikt werd ja of neen.

In de analyse met de GPS tracks vergeleken we de beste (minst ernstige symptomen) en de slechtste (meest ernstige symptomen) dagen per persoon. Omdat we een persoon met zichzelf vergelijken corrigeert deze methode meteen voor de persoonlijke kenmerken zoals medicatie gebruik. We gaan er namelijk vanuit dat het enige verschil tussen de dagen de blootstelling aan groen en luchtvervuiling is. Het medicatiegebruik is voor die persoon steeds hetzelfde.

13 Het onderzoek liep in 2017 en 2018. Hoe verliepen deze seizoenen? Waren er tussen deze twee jaren nog bijzondere verschillen qua pollendruk per boomtype?

De twee jaren waren heel verschillend. Het jaar 2017 was eerder een mild jaar met één hele grote piek van berkenpollen eind maart, begin april. Daarna waren er nog kleine pieken van berkenpollen. Het seizoen eindigde begin mei. In 2018 kwam het hazelaar seizoen al heel vroeg op gang, al in januari werden er pollen gemeten en dus ook symptomen geregistreerd in het dagboek. Het boompollenseizoen van 2018 eindigde ongeveer rond dezelfde periode als dat van 2017, begin mei.

14. In Nederland wordt op drie plaatsen (Helmond, Leiden en Drachten)  pollen geteld, in België op vijf plaatsen (Brussel, Doornik, Marche-en-Famenne, De Haan en Genk). Hoe heeft u een beeld gekregen van de lokale pollendruk op het niveau van individuele patiënten en hun leefomgeving?

In vergelijking met luchtvervuiling worden pollen inderdaad maar in een zeer beperkt aantal plaatsen gemeten. Natuurlijk is luchtvervuiling afkomstig van verschillende bronnen. Berkenpollen komen maar van één bron, namelijk berkenbomen. Als je weet waar de berkenbomen staan dan weet je waar er pollen in de lucht komen, voor de wetenschappers van het KMI is het dan mogelijk om op basis van modellen met luchtstromen te bepalen hoe de pollen zich over België zullen verspreiden. De metingen van de Belgische stations die je al aanhaalde werden dan gebruikt om te controleren of het model van het KMI goed was. En dat was zo dus konden we voor heel België per dag bepalen hoeveel berkenpollen er waren per vierkant van 4 op 4 km. (Zie ook het interview met KMI onderzoeker Willem Verstraeten over het optimaliseren van de kaarten >>)

15.  Met name in Duitsland en Zwitserland zie je momenteel de eerste live pollentellingen per uur of per 3 uur verschijnen. Daar zie je soms grote regionale verschillen ook grote verschillen door de dag heen. De pollendruk tijdens een vroege boswandeling zal sterk kunnen verschillen van de pollendruk bij dezelfde wandeling maar dan om 16:00 uur ’s-middags. Heeft u dit tijds-aspect en het lokale weer meegenomen in uw onderzoek?

Die Duitse en Zwitserse studies zijn inderdaad veelbelovend. Het pollenmodel van het KMI gebruikt temperatuur en neerslag gegevens (weerdata) om de verspreiding van de pollen te voorspellen. Het pollenmodel maakt een schatting per dag. De luchtkwaliteit modelleert het KMI zelfs per uur, dit zal in de nabije toekomst dus ook mogelijk zijn voor pollen. Op basis van onze GPS data kende we de locatie van de deelnemers elke seconde. Wij hebben gewerkt met een tijdsschaal van 1 dag. Op zich zou het wel mogelijk moeten zijn om in een verder onderzoek die variatie binnen een dag in rekening te brengen. Desalniettemin vonden wij dat lange termijn blootstelling over meerdere dagen een effect heeft op de symptomen.  

16. Wat zijn de conclusies van uw onderzoek?

We concluderen dat een groene woonomgeving met veel bos, grasland en tuinen een positief effect heeft op het mentaal welzijn van volwassenen met een berkenpollenallergie. Anderzijds zien we dat bossen met veel berken een negatief effect hebben op het mentaal welzijn van allergiepatiënten. Dit komt waarschijnlijk doordat de berken een bron zijn van pollen en dus symptomen veroorzaken. Het ervaren van ernstige symptomen heeft een impact op het mentaal welzijn van personen met een pollenallergie.

Wanneer we gebruik maken van de GPS data die met de smartphone applicatie gemeten werden dan kunnen we blootstelling aan bossen, graslanden en tuinen in meer detail bepalen. We zien dan dat blootstelling aan graslanden en bossen geassocieerd is met minder ernstige allergiesymptomen. Blootstelling aan berken, berkenpollen en luchtvervuiling draagt bij aan ernstigere allergiesymptomen.

Personen met een berkenpollenallergie ervaren dus gezondheidsvoordelen van blootstelling aan natuur, zolang die natuur niet gedomineerd wordt door berken.



17. Vroeger stuurde ze mensen met zeer ernstige astma of hooikoorts naar een eiland (Helgoland), de kust of de bergen (Davos). Daar zitten aanmerkelijk minder pollen en andere allergenen in de lucht. Als je naar oplossingen zoekt in de directe leefomgeving van de patiënten, wat zijn dan de belangrijkste 3 tips?

De belangrijkste tip is om zeker buiten te komen. Momenteel bestaat er nog geen kaart die toont hoeveel berken er in bepaalde bossen of parken staan. Ik kan je dus alleen maar aanraden om zelf je omgeving goed te leren kennen:

  • Tel het aantal witte berkenstamen op je wandeling en probeer zo tot een wandeling te komen met veel groen maar weinig berken
  • Houd eventueel een dagboek van je symptomen bij, je kan hier ook een app voor gebruiken. Op dagen met ernstige pollenallergie kan je reflecteren wat dit uitgelokt zou kunnen hebben: blootstelling aan veel berken of misschien was het een dag met hoge pollen concentraties of was je in een grijze stad met veel luchtvervuiling?
  • Volg het weerbericht en de website van volksgezondheid. Door informatie op te volgen over de actuele luchtkwaliteit en pollenconcentraties kan je vermijden om erop uit te trekken als er te hoge concentraties zijn.

18. Zou het helpen als we alle berken in de stad zouden kappen zoals dat in bepaalde Deense steden gedaan werd?

Er zijn belangrijke argumenten om het kappen van alle berken niet na te streven. De modellen van het KMI tonen namelijk dat zelfs als er geen berken meer staan in België dat er wel nog pollen gemeten zouden worden. De pollen van berk kunnen namelijk ook van onze buurlanden komen.
Daarnaast staat de biodiversiteit al onder immense druk en berken zijn net gelinkt aan een hoge diversiteit omdat veel paddenstoelen en insecten in harmonie voorkomen met berken. De insecten trekken dan weer vogels aan enzovoort. Zouden we de berken verwijderen dan heeft dat dus vergaande gevolgen voor ons ecosysteem.

Het beste is om ervoor te zorgen dat de natuur en het stadsgroen soortenrijk is. Zo kunnen we ervoor zorgen dat de berk niet gaat domineren.



publicatie originele onderzoek: Lirias KU leuven >>

foto's: Pixabay